Ik zet de twee volle Aldi-tassen in een hoek van de klas en neem plaats op mijn plek, naast bolle Berkay. In Armenië zat ik ook al naast een dikkerdje. Voor de rest is alles anders hier op de basisschool. Ik hoef niet op te staan als een volwassene de klas binnenkomt, ik hoef niet kaarsrecht met mijn armen over elkaar te zitten (twee dingen die ik binnen het eerste half uur op deze school door middel van trial-and-error heb geleerd) en ik heb bijna geen huiswerk. Ik moest mijn ouders heel lang overtuigen, voordat ze dat laatste punt geloofden. Nu, drie maanden na mijn eerste schooldag in Nederland, hebben ze het geaccepteerd, maar in het begin gingen onze gesprekken vaak zo:
‘En? Heeft de juf al gezegd dat je je huiswerk beter moet maken?’
‘Ehmmm nee, in tegendeel…ze stak haar duim op en ze zei goed gedaan.’
‘Zie je? Ze heeft niet gezegd prima, dat is beter dan goed gedaan. Je had waarschijnlijk toch langer aan je huiswerk moeten zitten.’
Dat woordje prima hebben mijn zusje en ik mijn moeder geleerd nadat we haar ons eerste Nederlandse liedje hadden laten horen. We waren toen net in Nederland, ik was 9, mijn zusje was 7.
‘Nu gaan we een liedje zingen,’ kondigden we aan.
‘Één twee drie vier hoetjafa hoetjafa,
Één twee drie vier hoetjafa papier.’
Mijn moeder klapte bemoedigend. ‘Prachtig!’
‘Mam, dan zingen we het nog een keer en dan moet je roepen prima! Dat deed de juf ook.’
In Armenië vonden mijn zusje en ik het ook al geweldig om liedjes te zingen. Op elke familiebijeenkomst werd er een optreden van ons duet verwacht, een gegeven dat we uiterst serieus namen. Het laatste liedje, dat ik in Armenië op school had geleerd, ging over een duif:
Oh duif, jij stralend symbool van vrede, jij witgevleugelde lelie in blauwe droomtuinen.
Het liedje daarvoor heette ‘Armeense ogen’:
Armeense ogen, fakkels van hoop, bedekt met een waas van zwart verdriet.
In het Armeense onderwijssysteem worden poëzie en melancholie, belangrijke componenten van de Armeense volksziel, al heel vroeg meegegeven aan leerlingen.
Over liedjes gesproken, ik vraag me af wanneer mijn klasgenoten voor me gaan zingen, want….ik ben vandaag jarig! Het is 22 april 1994 en ik word 10 jaar. Precies een jaar geleden gingen al mijn klasgenootjes in Armenië voor me zingen en daarna tilden een paar jongens uit de klas mij met stoel en al de lucht in, 9 maal, voor elk jaar één keer. Dat deden we altijd als er een meisje in de klas jarig was. Voor de jongens was het een soort oefening in hoffelijkheid. Later zouden ze aan feesttafels de glazen van de meisjes bijvullen, hun schooltassen dragen op excursies door bergachtig gebied, ze naar huis begeleiden na schoolfeestjes.
Sinds ik hier op school zit, zijn er nog geen jarigen geweest. Gelukkig hebben mijn vriendinnen me uitgelegd dat ik moet trakteren vandaag. Toen ik het mijn moeder vertelde, vroeg ze:
‘Wat moet je meenemen dan? Een taart? Hapjes? Lunch?’
‘Geen idee, dat zeiden ze niet.’
Het is jammer dat we op onze kamer in het AZC geen oven of fornuis hebben, want dan had ik indruk kunnen maken met de culinaire kunsten van mijn moeder. Maar we kunnen vast wel wat vinden in de Aldi. Mijn moeder vraagt zich af wat en hoeveel ze moet halen, we hebben totaal geen idee wat gangbaar is hier. In ieder geval beter iets te veel dan te weinig, denk ik. Mijn moeder denkt er waarschijnlijk hetzelfde over, want ze vult onze boodschappenkar totdat deze uitpuilt. Mooi. Als mijn klasgenoten me maar niet gierig vinden of medelijden met me hebben omdat ik een asielzoeker ben.
Het is zover! Juf Lucia zegt dat ik jarig ben en ik haast me naar de hoek om de Aldi-tassen te pakken. Één voor één deel ik uit: stroopwafels, vanille cakejes, chocolate chip cookies, gevulde koeken, lollies, toffees, marshmallows, nougat, schuimpjes, nep Oreo’s…Terwijl de stapel hoger wordt, zakken de onderkaken van mijn klasgenoten verder naar beneden. Bolle Berkay slaakt een kreet van vreugde. Nadat juf Lucia bijgekomen is van de verbijstering, zet ze me op een stoel vooraan de klas en begint iedereen uit volle borst en met een grote glimlach te zingen. Het voelt precies zoals een jaar geleden in Armenië. Als ze klaar zijn, blijf ik tevreden zitten, klaar om opgetild te worden. Maar er gebeurt niks. Ik kijk de jongens aan en kuch bemoedigend. Nog steeds niks. Ik realiseer me, dat niemand me gaat optillen, wat niet het einde van de wereld is, maar nu denkt iedereen wel dat ik om een reden ben blijven zitten. Juf Lucia kijkt me afwachtend en vriendelijk aan, misschien denkt ze dat ik iets wil vertellen of zelf een liedje wil zingen of zo. Het zou nu heel raar zijn om zomaar op te staan en naar mijn plek te gaan. Maar ja, ik kan moeilijk hoetjafa gaan zingen hier en het lijkt me ook niet een geschikt moment om in het Armeens een ode aan de duif te brengen. Misschien komt het door mijn plek in de klas op dat moment, want dan bedenk ik het volgende. Ik kijk met een goedkeurende blik de klas rond en zeg jufferig:
‘Goed gedaan. Prima!’
In tegenstelling tot wat ik verwacht, leidt deze rare reactie niet tot een afgang. Mijn klasgenoten blijven mij en de stapel voor zich beurtelings dankbare, gelukkige blikken toewerpen. Misschien wordt op dat heuse moment de kiem gezaaid van mijn latere carrière als docent.
Heerlijk weer!
LikeGeliked door 1 persoon