Soms zou ik willen dat ik mijn kennis van het Nederlands kon uitschakelen om te ervaren hoe het klinkt als volledig onbekende taal. Ik kan het me nu niet meer voorstellen, maar op mijn negende, toen ik met mijn ouders en zusje voet zette op Nederlandse bodem, klonk Nederlands mij als een reeks orakelspreuken in de oren. Ik kon een beetje Engels, wat soms hielp, maar soms ook zorgde voor grappige misverstanden. Zo heb ik op de vraag ‘hoe is het?’ best lang geantwoord met ‘Tato’, omdat ik dacht dat de vraag een equivalent was van het Engelse ‘who is it?’ Ik dacht dat het een gekke manier van Nederlanders was om te vragen naar je naam. En toen Sonja, een vrijwilligster bij ons op het AZC, zei ‘jouw zusje lijkt op jou’, dacht ik dat ze bedoelde dat mijn zusje mij aardig vond. Sonja had rood haar en blauwe ogen en ze was altijd heel lief. Dus ik zei: ‘En ik lijk jou.’ Ze keek me raar aan. Ik vond haar meteen minder lief.
Sonja was de initiatiefneemster van Kinderclub, een klein zaaltje op het terrein van het AZC waar activiteiten voor kinderen werden georganiseerd. Ze kwam soms langs onze kamers om ons te halen als er een tekenfilm werd getoond – mij, mijn zusje Anush en de andere kinderen in onze gang: Roja uit Iran, Anel uit Bosnië, Bijar uit Iraaks-Koerdistan en Susan uit Congo. Ons bovenbuurmeisje Maua mocht soms niet mee van haar vader. Dan hoorden we haar uit protest keihard gillen in hun kamer. Maua was een beetje gek, want ze stak weleens haar blote billen uit het raam van hun kamer naar buiten en soms lachte ze zomaar, heel hard, uit het niets, terwijl er niks grappigs gebeurde.
De eerste tekenfilm, die we in Kinderclub zagen, was De Kleine Zeemeermin. Ik vond het zo mooi, dat ik meteen na afloop een tekening van Ariël maakte om mee te nemen naar onze kamer. Ik was nog bezig toen Sonja bij me kwam staan.
‘Mooi!’
‘Dank joe.’
Ik wees naar haar rode haar.
‘Zij zelfde jij.’
‘Wat vond je van de film?’
‘Echt echt luuk.’
Ze stak haar duim omhoog. Dat deed ze vaak. Een paar dagen later zou dit gebaar van haar leiden tot een groot en grappig misverstand met de broer van Roja, die boos zou weglopen omdat hij zou denken dat ze hem grof uitscheldt. Maar dat wist ze toen nog niet. Ze wees naar mijn trui.
‘Mooie trui.’
‘Dank joe.’
Ik wilde toevoegen dat mijn moeder hem had gebreid, maar ik kwam niet verder dan:
‘Mijn mader.’
Sonja keek me vragend aan. Ik zag dat ze me niet begreep en probeerde het met een omschrijving.
‘Mijn mader, de wijf van mijn voeder…’
Sonja bleef me vragend aanstaren en schoot toen subiet in een keiharde lach.
Ik keek haar aan en vroeg me af of er iets mis was met haar. Terwijl ik de tekening afmaakte, bedacht ik dat Sonja waarschijnlijk een beetje gek was en dat ze hetzelfde had als Maua.